(Wat voorafging: Wilma is met een lichte hersenschudding opgenomen in het ziekenhuis. Omringd door mensen van wie ze heus houdt, voelde Wilma zich eenzamer dan ooit)
Vroeger, of was het gisteren, vond Wilma het heerlijk om mee te luisteren als Wolfgang de kinderen voorlas. Voor de trend uit, was het monotone stemgeluid van haar man, haar portie dagelijkse mindfulness. Hij las alles van Roald Dahl en Guus Kuijer tot slecht vertaalde Disneyboekjes, cadeau gekregen bij een luieractie. Met stip op een in de voorleeslijst stond het boekje over een kleine Mol die wil weten wie erop zijn kop gepoept had. Die Mol liep, met een drol op zijn kop, op hoge pootjes door het boek. Om verhaal te halen bij verschillende diersoorten en, natuurlijk, uit te komen bij Bullebak, de hond van de slager. Het is zo’n verhaal dat na tweehonderdtien keer horen nog steeds leuk is.
En in de tijd dat de nacht oplost, maar de dag nog niet echt wil beginnen, is het deze klassieker waarop Wilma’s droom zich baseert.
Ze fladdert door de lucht, als een slaapdronken vlinder. Ze wappert met haar armen en de rest van haar lijf drijft mee op het niets. Soms raken haar billen het plafond, dat naar wolken voelt. Als wolken witte suikerspinnen zijn. En vanuit de lucht kijkt droom Wilma naar het ziekenhuisbed waarin Wilma ligt.
Ze weet niet of het komt omdat ze zonder bril naar boven is gevlogen, maar haar vleselijke ik ligt er best filmisch bij. Het bovenste knoopje van haar pyjamajurk is los en haar borsten vallen niet eens zoveel opzij. Haar lichaam lijkt dunner en haar blonde haar voller. En haar gezicht telt minder rimpels als ze slaapt. Maar wat dat, boven haar hoofd op het kussen? Het is rond en bruin en het ziet er een beetje uit als een worst.*
Droom-Wilma duikt, alsof ze het elfje Tinkelbel is, naar beneden. Zwevend boven zichzelf, kijkt ze naar de dampende bruine hoop, die op haar kruin ligt. Mijn hemel, denkt ze. Wie heeft er op mijn hoofd gepoept?’
Was het misschien haar man Wolfgang? Nee, tussen Wolf en haar zit het altijd en zonder uitspreken goed. Hoe wankel de tijd en hoe verwarrend het leven, Wolfgang zou haar ooit bevuilen. Was het haar moeder, die de hoop op haar hoofd had achtergelaten? Ach nee, die zou nooit zonder pardon op iemands hoofd poepen. Dat is politiek natuurlijk niet correct. Haar vader kon het niet zijn geweest, die had, naar eigen zeggen, permanent last van verstopping. Dat Julia achter de ontlasting zit, sluit Wilma uit. Het is een flinke drol, die op haar ligt. Julia leeft de laatste tijd op komkommers en sla. Die produceert nooit in een keer zo’n grote donkere. Wie overblijft is Katinka Blokzeil. Wilma’s beste ex-vriendin. Die heeft vast haar redenen. Maar tussen reden en wil zit een straatverbod. Je poept natuurlijk niet op het hoofd van iemand, die je met behulp van een rechterlijk bevel uit je buurt wilt houden. Haar broer was het ook niet geweest, want Wilma heeft geen broer.
Wie het ook was, ze komt er niet achter. Omhoog fladdert ze, weg van de stank. En wat ze denkt als ze langzaam opgaat in de suikerspinnenlucht: Wie? Wie? Wie heeft er toch op mijn hoofd gepoept?
‘Mevrouw Jansen. Mevrouw Wilma Jansen.’ Ze opent haar ogen. Een meisje schudt aan haar arm. ‘Gelukkig, daar bent u. U droomde zo wild. Alsof u zwom in uw bed.’ Als het meisje zich omdraait om de ontbijt-tray van het aanrecht naar het bed-tafeltje te tillen, voelt Wilma even aan haar hoofd. En het is gelukkig alleen maar haar, wat ze voelt.
*Citaat uit: Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft geschreven door Werner Holzwarth
redactie: doornoor
Wat leuk dat je Wilma hebt gelezen. Wilma mag worden gedeeld en haar je duimen geven mag ook. Wil je Wilma vanaf het begin lezen, klik dan op de link @rsauerschnig