Het is 09.44 uur, donderdag acht februari. 'Blijf blij,' tik ik in, op mijn toetsenbord. Ik leun achterover en lees de laatste regel van mijn manuscript. De afgelopen twee weken heb ik er onafgebroken aan geschreven en geschrapt, aan gedacht en op de valreep, verhaallijnen aangepast. Met onafgebroken, bedoel ik alleen door slaap gebroken.
Het is 09.45 uur, ik stink en ik ben moe. Maar alle spieren in mijn lichaam ontspannen. Mijn hoofdpersonage zit veilig en wel in haar koets terug naar huis.
Al maandenlang werkte ik aan een verhaal over verdriet en zakdoeken groot als lakens. Over egel-stekelsoep en leeuwenpoep. Als ik liep te wandelen met de hond broedde ik op de plot en de personages. In de auto onderweg naar de supermarkt verzon ik het decor en de bijfiguren. Zo af en toe tikte ik wat zinnen uit en die vormden dan gestaag wat hoofdstukjes.
Toen kreeg ik een mailtje van de uitgever, waar mijn eersteling het licht zag. Of ze dat debuut, voor een prikkie aan de Bruna mochten verkopen. Graag, schreef ik terug. Beter veel voor weinig, dan niets voor veel. Dat boek is namelijk niet meer leverbaar. Of ze nog interesse hadden in een vervolg, wilde ik weten. Dat die opvolger bijna af was, loog ik erbij. Ik mocht altijd wat opsturen. Uiterlijk maart, als ik een kansje wilde maken om in de najaarsbrochure te komen.
Daarvan kreeg ik het op mijn heupen en zette ik mijn arbeid een versnelling hoger. Ik ging eens naar mijn ouders om daar op de logeerkamer zonder afleiding te schrijven. (En om me te laten verwennen met hachee en tomatensoep). Gestaag kreeg mijn verhaal meer gewicht, net als ik. Sporten lukt namelijk niet achter zo'n laptop, chocolade eten wel. Na een (te) lange kerstvakantie reed ik begin januari op volle toeren weg, hersens in de vijfde versnelling. Als ik in die snelheid aan een verhaal schrijf, ben ik verdwenen, in praktische zin.
Wat ik niet deed; het huishouden. Wat ik wel deed; zuchten, denken, kreunen en met rare zinnetjes strooien. Zomaar tijdens het wandelen of in bed. Ik sliep te kort en dronk teveel. Ik maakte afspraken en zegde ze weer af. En ik kon alleen nog maar over mijn personages praten. Met zo iemand zijn, is geen lolletje aan. 'Als het boek af is,' riep ik steeds als het ging om het gewone leven.
'Wat ik er eigenlijk mee ga verdienen,' wilde zoon weten. 'Ik weet niet eens of ze het gaan uitgeven,' antwoordde ik. Waarom ik dan schrijf, wilde hij uiteraard weten.
Een echt goed antwoord heb ik niet op die vraag. Voor de lezer? Omdat kinderboekenschrijfster zo leuk klinkt of omdat ik stiekem ontdekt wil worden als de nieuwe J.K. Rowling? Of wil ik het leven duiden?
Het zal van alles een beetje zijn.
Het is 09.46 uur, donderdag acht februari. Ik staar naar mijn scherm. Ik begin te huilen.
Want ik weet opeens waarom ik schrijf. Tenminste als het om dit verhaal gaat. 'Blijf blij,' is de laatste zin van mijn boek. Dat zijn de woorden van mijn vader. 'Dag moppie, blijf blij.' Bij ieder afscheid, onder elk berichtje.
Als die zinnen gedrukt in een boek komen staan, blijft mijn vader voor altijd bestaan.
Tot de volgende x Yf